Bij een applaus slaan mensen met hun vlakke hand op hun andere geopende hand, en vice versa. Er wordt met de ene hand op de andere geslagen, en de andere slaat op de ene, waarbij de beide handen elkaar vinden in het midden ter hoogte van de buik. Omdat de handen beiden met de binnenkant tegen elkaar slaan, wordt er een klappend geluid voortgebracht, alsof er een papieren zakje wordt kapotgeslagen.

Over het algemeen wekt dit geluid een opgetogen atmosfeer op. Een eendrachtigheid en appreciatie voor elkaar en voor degenen waar het applaus aan gericht is. De leden van het publiek weten doorgaans instinctief op welke manier en hoe lang ze moeten doorgaan met dit klappen, afhankelijk van de gelegenheid.

Na een muziekconcert klapt het publiek uitbundig, opgetogen om een reactie te geven op de energie die de muzikant vanuit het podium verspreidde. Het applaus wordt een dialoog; de muzikant spreekt het publiek toe via klanken, en het publiek antwoordt met het schaterlachende geklater van een applaus. Soms wordt het publiek zelfs meegesleept door de betovering van haar eigen massa en valt de continue stroom applaus uit elkaar in een ritmisch geklap. Men kijkt elkaar aan; ‘wij klappen voor deze muzikant, voor wat zij in ons teweegbracht en klappen ook voor onszelf, omdat wij elkaar begrijpen en nu als één lichaam kunnen klappen.’ En zo wordt een verbond gesmeed.

Men kan dit ritme ook soms zien na een theaterstuk, waar de klap-praktijk sowieso veel sterker gereglementeerd is, waardoor een uitbraak van synchroon klappen meestal minder indruk maakt. In het theater is het namelijk verplicht dat de acteurs al afgaan tijdens het applaus, waarbij ze doen alsof ze iedereen bedanken voor de lof maar er nu echt vandoor moeten. Ze huppelen dan gehaast weg en laten het applaus een tijdje over de lege bühne spoelen, waarna ze – verrassing! – toch weer terugkomen omdat ze het gênant vinden voor het publiek om voor een lege zaal te blijven klappen. Dit toneelstukje wordt minstens drie keer herhaald.

Wanneer het publiek zittend klappen nog niet genoeg vindt, kan het met z’n allen gaan staan. Dit fenomeen wordt aangeduid met de welluidende naam ‘staande ovatie’. De staande ovatie is echter niet geheel zonder risico. De eerste die opstaat hoopt natuurlijk op medestanders, want als zijn sentiment niet door de rest van het publiek wordt gedeeld dan staat diegene voor paal. Een eenmans-staande ovatie is altijd een beetje belachelijk. Sommige eenzame staanders blijven bij hun principes, en blijven koppig overeind. Anderen hebben minder ruggengraat en gaan besmuikt weer zitten. Gelukkig wordt er voor theaterstukken zo lang en veel geklapt dat overenthousiaste nooit een schande is.

Voor een schrijver wordt er in principe nooit geklapt. Wanneer een boek uit is, slaat men het dicht en legt men hem weg. In sommige gevallen wordt er een zucht geslaakt en in uitzonderlijke gevallen wordt er een traan weggepinkt. Soms wordt een schrijver echter uitgenodigd voor een lezing uit eigen werk. Dan wordt er een microfoon op het podium gezet, waar de schrijver onwennig achter gaat staan, waarna die onzeker tegen de microfoon tikt en bijna verontschuldigend vraagt of het publiek hen kan horen. Een applaus na een lezing uit eigen werk is vol medeleven en bemoedigende glimlachjes. De kwetsbaarheid van een schrijver laat niemand onberoerd.

Anders gaat het eraan toe in een multiplex cinema. Wanneer daar de film is afgelopen gaat men er stilletjes vandoor. Popcornbakjes en lege blikjes worden achtergelaten als op een festivalterrein. De film is een wilde rit en de stoelen zijn zoals de zitjes in een achtbaan. Ook daar kijkt men niet achterom wanneer er wordt uitgestapt.

De kleine cinema kent een ander publiek. Na een filmvertoning waarbij de regisseur aanwezig is, klapt het publiek ingetogen als uit een slaap ontwaakt. Het applaus dat een film toekomt ligt tussen dat van een concert en een boek.
Er bestaat een intrinsieke afstand tussen de filmer en de film, die niet bestaat tussen de muzikant en de muziek en tussen de acteur en het scenario. De muzikant laat de muziek door haar instrument en lichaam stromen. De acteur incorporeert de woorden van het scenario, maar tijdens een filmvertoning staat de regisseur helemaal buiten spel.

Men is er zich wel van bewust dat de regisseur aanwezig is, maar hoe te klappen voor hem via de film? Want film is een object in de verte, in de duisternis. Het bestaat in de wereld zoals een boek. Meestal is de filmer niet bij zijn eigen filmvertoning aanwezig. Misschien is dat zelfs niet erg gewenst; een nagesprek is vaak een verplicht nummer. Er worden altijd de verkeerde vragen gesteld. ‘Hoe heb je dit en dit gedaan?’ ‘Hoe ervaarde je het om dat of dit te doen?’ ‘Wat denk je van kwestie zus en zo?’ En dan blijkt dat de filmmaker enerzijds niet de expert over het onderwerp is, en anderzijds al te zeer expert is in het maken van een film, waardoor een uiteenzetting over het proces van het filmmaken zelf meestal niet erg interessant is voor leken. Je vraagt een ingenieur toch ook niet hoe hij de machine precies heeft ontworpen, wie hij heeft aangesteld om de onderdelen in elkaar te zetten, welke problemen hij is tegengekomen?

Het is het werk van één iemand èn van een groep die nooit echt een groep wordt, ook niet wanneer ze tegelijk naar voren worden geroepen. Dan staan ze allemaal wat bedremmeld bij elkaar, een beetje verweesd zelfs. Maar vooral de filmmaker zelf voelt zich na de première verlaten door zijn eigen film. Na al die maanden of jaren werk ontsnapt de film uit zijn handen. Een film is niet verbonden met het lichaam, en bevat teveel tegelijk om geapprecieerd te worden met het eenvoudige slaan van de ene hand op de andere, en vice-versa. Het amalgaam van werkelijkheid, enscenering, techniek, toewijding en persoonlijkheid is te complex om in volle overtuiging een applaus toe te kennen. Film, kunst van het leven is tegelijk een machine. Het is gemaakt van het leven, maar is niet live. Misschien wil het publiek als het door de film geraakt werd er liever nog even stilletjes mee alleen blijven en door niemand gestoord worden.