“Is dit nu de enige manier waarop ik tegen je zal praten?” Het meisje klonk wat lacherig, wat hem hoorbaar irriteerde.  “Je kunt ook in mijn oor komen fluisteren, als je dat wilt.” Het geluid van zijn stem waaide weg, alsof iemand in een halfleeg flesje blaast. Zij plukte aan haar groene jurk en keek naar de lucht, waar zich een gitzwarte wok bevond, die ondanks zijn wollige uiteinden de aanblik van een prachtig voorteken vormde. Terwijl in de achtergrond enkele koeien als rotsblokken in het apathische gras lagen te kauwen als kannibalen keek het meisje op van haar jurk en naar de smalle pijp die uit de grond stak. Uit die pijp klonk weer zijn stem. “Als je praat, dan praat je met mij en als je zwijgt in dit land, dan zwijg je naar mij.” Stilte. “Luister je eigenlijk wel?” Links van haar was een eindeloos grasveld. Achter haar stonden die koeien op hun ellebogen, links van haar lag in de verte de zee, als een smal lijntje dat een kromming liet zien. Ja, van de grote kromming, die duizelingwekkende kromming van alles en waarvan het eindpunt altijd recht voor je ligt, bovenop de horizon. Het geluid van de razernij omkabbelde haar. Het finis terrae ratelde overal waar zij haar arrogantie kwam tonen aan de golven. Maar ineens werd hij ongeduldig. “Wat denk je wel niet, ik heb niet veel tijd. En dan denk je ook nog dat dit de enige manier is waarop wij-“ de rest van zijn zin ging verloren toen de westenwind, die dus geladen met zout was, over de pijp blies en alle woorden verstomde tot een engelachtig gefluit. “Luister”, ze naderde de buis enkele stappen en ze vertelde hem over haar reis die zo verschrikkelijk lang had geduurd dat ze op dezelfde plek was uitgekomen. Ze vertelde over het einde van de nacht in Congo, vijf families in China, een stoffenwinkel in Warsaw, een stuk zeep in haar jaszak, een communie in zwart, een haaienkop in de woestijn en een lange weg, die tot het einde van de weg had geleid. Ze was verder gegaan over het zand, door de struiken en na een eeuwigheid, nadat ze van honger al haar haren opgegeten had, kwam ze bij het andere begin van de weg. Daar liep ze verder tot ze bij een restaurant kwam waar ze een uitgebreid diner nuttigde. Hier liet ze blijken nog geen enkele van haar goede manieren te hebben verloren, ondanks haar kaalheid. De tocht had drie maanden geduurd, zo bleek toen ze in haar hotelkamer de kalender met blote meisjes bekeek. De volgende dag braakte ze een haarbal uit en keek uit het raam, waar het al te herkenbare horizontale landschap weer zichtbaar was. Ze had het licht uitgedaan – “maar dat had natuurlijk niets met jou te maken. Niet alles wat ik doe is een bericht aan jou.” Ze streelde de rand van de buis, en waagde het een klein beetje over te hellen om naar binnen te kijken. Een fel licht scheen haar in de ogen, waarna een zwart-groene komeet door de lucht danste, over het gras rolde, tegen verschillende onbewogen koeien stootte en in een zwak, uitvloeiend roodachtig schijnsel weer in de lucht verdween. Hij riep: “Ik vind het een mooi verhaal. Ik wenste dat je het verteld had.”